De bevrijding ervaren

5 april 1945

Een harde knal dreunt door het huis. De ramen trillen in de kozijnen en de muren schudden. Verschrikt spring ik op van de eetkamerstoel en stoot daarbij bijna mijn ontbijt om. Ik zie dat ma haar handen om het aanrecht heeft geklemd.
‘Zijn dat de bevrijders?’ vraag ik hoopvol. De afgelopen weken zijn de spanningen enorm toegenomen. De moffen zijn onrustig, want ook zij voelen dat ze aan de verliezende hand zijn. Pa gaat vaker dan normaal naar mijn oom om te luisteren naar de radio. Ik mag nooit mee, omdat hij dat te gevaarlijk vindt, maar zodra hij thuis komt vertelt hij enthousiast over de vorderingen van de geallieerden. Ma veegt haar handen af aan haar schort en slaakt een bibberige zucht. ‘Ik denk het niet Freek. Ik ga bij opoe kijken.’ Ze loopt in een gehaaste pas richting de woonkamer, maar stopt als pa via de achterdeur binnenkomt.

‘De moffen hebben de brug opgeblazen,’ zegt pa geërgerd. ‘De bevrijders moeten dichtbij zijn…’ Er hangt een geur van koeienmest gemengd met gedroogd hooi om hem heen. ‘En er komt een hele stoet moffen deze kant op.’
Mijn zus en ik rennen naar het raam in de voorkamer. Pa heeft gelijk de Duitsers hebben de pas er goed in zitten. ‘Ze zijn er bijna,’ roep ik tegen pa. ‘Kinders weg bij dat raam en kom terug naar de keuken,’ roept hij streng. We luisteren gedwee.
‘Ik zag nog geen bevrijders,’ zegt mijn zus teleurgesteld. ‘Hopelijk lopen die moffen zonder al te veel gedoe door,’ mompelt pa. De ader op zijn slaap is zichtbaar gespannen. ‘Waar gaan ze heen,’ vraagt ma. Pa haalt zijn schouders op. ‘Bantum misschien.’*

De boerderij aan de Kanaalweg West waar Freek Hamberg in de oorlogsjaren met zijn familie woonde.

Ons stilzwijgen wordt onderbroken door geklop op de voordeur. ‘Jullie blijven hier,’ zegt hij terwijl hij op staat en naar voren loopt. Ma kijkt strak voor zich uit en vouwt haar vingers in elkaar. Omdat pa de deuren open heeft laten staan krijgen we genoeg van het gesprek mee om te horen dat er een Duitser aan de deur staat. Mijn zus en ik wisselen een blik. Iedereen hoopt dat hij snel weer weggaat, maar pa kan hem niet zo makkelijk afschudden. Hij komt terug de keuken ingelopen met de mof op zijn hielen. Ma staat direct op en kijkt pa met grote ogen aan. ‘Hij wil iets hebben,’ mompelt pa.
Ma wendt haar blik naar de man en begint in gebrekkig Duits te praten, maar de soldaat schudt zijn hoofd kordaat. ‘Ik wil geen eieren, ik wil een fiets,’ zegt hij. Zijn ogen speuren de keuken af. ‘We hebben hier geen fiets,’ zegt pa.

‘U heeft een grote schuur, daar ligt vast wel iets verstopt,’ antwoordt de mof terwijl hij met zijn wijsvinger naar achteren wijst. Pa geeft hem een licht knikje en loopt door de achterdeur naar de koeienstal. Ik loop achter ze aan en kan nog net de hand van ma ontwijken die me bij me arm wil grijpen om me tegen te houden. Ik gluur om de deur en zie pa en de soldaat in het midden van de stal staan. De bekende walm van koeien dringt mijn neus binnen. De mof kijkt haastig onder verschillende kleden die het gereedschap voor het land bedekken. Hij merkt al snel dat er geen fiets verstopt ligt en draait zich geërgerd om naar pa. Hij klemt zijn vingers om een revolver. ‘Als ik een fiets vind schiet ik,’ roept hij dreigend.

‘Er is hier geen fiets, die zijn allemaal afgenomen,’ zegt pa met rustige stem. De ogen van de mof schieten heen en weer. Zijn blik valt op de hooizolder en hij loopt er achteruit naartoe zonder pa uit zijn zicht te verliezen. Met het pistool in zijn hand schuift hij de ladder naar zich toe en zet zijn voet op de onderste tree. Het hout kraakt gevaarlijk en door het extra gewicht dat tegen de zolder leunt, dwarrelt er hooi door de spleten tussen de planken. Mijn hart bonst in mijn keel. De soldaat zet nog een stap op de ladder, maar blijft dan stilstaan. Hij kijkt naar boven en wiebelt met de ladder. Het hout begint harder te protesteren en er vallen dikke plukken hooi op de grond. Langzaam komt hij weer naar beneden. Ik slaak een zachte zucht.
Zodra zijn voeten de grond raken richt hij de loop van het pistool op mijn vader. ‘Gib mir ein fahrrad!’ Schreeuwt de mof. Pa verroert zich niet en kijkt de soldaat strak aan. ‘Ik heb geen fiets.’ Het duurt voor mijn gevoel een hele poos voordat de mof eindelijk zijn pistool laat zakken. ‘Geef me dan maar eieren,’ zegt de soldaat.

Pa knikt en loopt naar de keuken. De mof volgt hem op de voet. Snel ren ik terug naar mijn stoel en ga zitten. Ma en Geertje kijken me vragend aan. ‘Hij wil toch wel eieren volgens mij,’ zeg ik aarzelend. Op dat moment komen pa en de mof de keuken weer binnen. ‘Zwaantje, wil je toch wat eieren koken.’ Ma knikt en zet een pan met water op het vuur waar ze een paar eieren in legt. De soldaat heeft zijn pistool gelukkig weer aan zijn riem gehangen, maar hij loopt onrustig door de keuken. Plotseling wuift hij met zijn hand. ‘Laat maar zitten,’ zegt hij en hij loopt gehaast de keuken uit. We horen de voordeur dichtklappen en ik zie hem door het voorraam over de zandweg rennen. Hij is flink achterop geraakt bij de rest van de moffen.

Pa slaakt een zucht en veegt zijn voorhoofd af met een katoenen zakdoek. ‘Dat was bijna… We moeten die fiets verplaatsen.’ ‘Wilde hij de zolder op?’ vraagt ma.
Pa knikt. ‘Hij stond zelfs al op de ladder, maar toen het hooi naar beneden dwarrelde durfde hij niet verder. Ik zal dat ding meteen verplaatsen voordat er nog meer moffen komen. Is de kust veilig?’ Ik ren nog een keer naar het raam en speur de weg af. ‘Ik zie niemand meer lopen,’ roep ik naar pa. ‘Mooi… Kom dan leggen we de fiets in de aardappelkuil op het land.’

Als we terugkomen bij het huis nadat we de fiets hebben opgeborgen op de nieuwe verstopplek, heeft ma het middageten al klaarstaan. Ik wil net een hap aardappelen in mijn mond stoppen als er opnieuw wordt geklopt. Mijn ouders wisselen een blik en pa staat langzaam op. ‘Ik ben zo terug.’
Alle drie laten we ons eten onaangeroerd en wachten gespannen af wie er nu aan de deur is. Een jonge man stapt de keuken binnen. Hij is nog geen dertig en hij krabt nerveus aan zijn lichte stoppelbaard. Op zijn overhemd zijn zweetplekken zichtbaar. Hij houdt zijn handen als een teken van onschuld omhoog. ‘Goed volk,’ zegt hij met schorre stem. ‘En eet smakelijk.’ Zijn lippen vormen een glimlach.
‘Ga maar zitten,’ zegt pa terwijl hij een stoel naar achteren trekt. ‘Wilt u iets te drinken?’ vraagt ma. ‘Graag, bedankt mevrouw eh…’ Hij krabt weer aan zijn stoppels. ‘Zeg maar Zwaantje,’ antwoordt ma.

‘Hendrik, aangenaam.’ Ze geven elkaar de hand, waarna ma een mok vult met water.
‘Wat brengt u hier,’ vraagt ma terwijl ze bezig is. ‘Ik was onderweg naar familie die verderop aan het kanaal wonen, maar door al het tumult vandaag durfde ik niet verder. Die moffen weten niet meer wat ze moeten doen, ze ruiken hun verlies, maar toch geven ze zich niet over. Er heerst overal paniek, de bevrijders zijn erg dichtbij.’
Pa knikt. ‘We hadden al zo’n vermoeden, vanochtend is de brug ook opgeblazen.’ Hij knikt met zijn hoofd richting de Hoogenweg.

‘Ik zag het. Ik hoop dat dat geen problemen oplevert voor de bevrijders.’
‘Heeft u ze al gezien?’ vraag ik aan de man. Hij glimlacht. ‘Nee nog niet. Ik denk dat ze dichtbij zijn, maar waar geen idee.’ ‘Freek je eten wordt koud,’ zegt ma berispend.
‘Ik heb geen honger meer,’ mompel ik, maar stop ondertussen toch nog een hap aardappels met bieten in mijn mond wetende dat ma geen genoegen neemt met mijn antwoordt. ‘Ik heb mijn eten op ma, mag ik even bij de kippen gaan kijken?’ vraagt mijn zus. ‘Nee. Blijf voor nu maar even binnen,’ zegt pa. ‘Oké,’ ze slaakt een zucht en slaat haar armen over elkaar heen. ‘Mag ik wel van tafel pa?’
Hij knikt instemmend en binnen paar seconden is mijn zus naar de voorkamer gerend. ‘Mag ik ook van tafel?’ Ik kijk met smekende ogen mijn ouders aan. ‘Je hebt je eten nog niet op, maar toe maar,’ zucht ma. Ik loop ook naar de voorkamer en klim op de grote, leren stoel voor het raam. Ik hang tegen de leuning aan en staar naar buiten. Geertje zit op één van de bankkussens naast me op de grond. ‘Ik hoop dat ze snel komen,’ zegt ze zonder haar blik van raam af te wenden. Ik knik. ‘Ja.’

We speuren de omgeving rondom het kanaal af op zoek naar de eerste tekenen van de bevrijders. In de verte klinken de stemmen van mijn ouders en de onderduiker, maar ik ben zo verdiept in de buitenwereld dat ik er geen acht op sla. Mijn zus tikt me op de schouder. ‘Kijk!’ Roept ze enthousiast. ‘Kijk daar!’

Ik volg haar vinger en zie een pantserwagen tussen de bomen aan de overkant van het kanaal verschijnen. We hebben er al honderden gezien de afgelopen jaren, maar deze draagt geen hakenkruis. ‘Het zijn ze,’ fluister ik. ‘De bevrijders zijn er!’ De pantserwagen rijdt richting de opgeblazen brug en blijft stilstaan. ‘De brug, hij kan niet verder…’
Mijn zus en ik kijken elkaar geschrokken aan, want dat betekent dat we niet bevrijd kunnen worden. Geertje rent naar de keuken, maar ik blijf voor het raam zitten.

In de verte loopt een stoet mensen. Aan de rode band op hun arm is van veraf al te zien dat het de moffen zijn. Pa en de onderduiker komen ook bij het raam staan. We zien de pantserwagen in beweging komen en in een grote vaart richting de Duitse soldaten rijden. Aan de overkant van het kanaal springen soldaten uit het gras omhoog en ze rennen met hun pistoolmitrailleurs in hun handen achter de pantserwagen aan. De moffen vluchten in paniek richting de boerderij van buurman Vugteveen. De bevrijders richten hun geweren en beginnen te schieten.

‘Snel op de grond!’ Schreeuwt pa door het huis. In snelle vaart worden de kogels achter elkaar afgeschoten. Ik klem mijn handen op mijn oren. De onderduiker ligt naast me. Ik zie zijn lippen bewegen en laat mijn handen van mijn hoofd zakken.
‘Als we binnen blijven overkomt ons niets.’
Hij zal wel verstand van vuurwapens hebben, denk ik. Toch is het geratel van de machines nog net zo angstaanjagend als aan het begin van de oorlog. Plotseling klinkt er een oorverdovende knal. Ik grijp naar mijn oren en krimp in elkaar. In stilte wachten we af totdat er nog een schot komt, maar het blijft stil. Pa komt als eerste overeind en gluurt voorzichtig uit het raam. De man naast mij gaat zitten.
‘Zo, dat was andere koek zeg. Zwaar geschut.’ De man komt hoofdschuddend overeind en gaat naast mijn vader staan. Als pa zeker weet dat de kust veilig is wenkt hij ons. We zien dat de moffen naar buiten komen uit de schuur van buurman Vugteveen. Ze lopen met gebogen hoofden en hun handen in hun nek voor een bevrijder aan.
‘Hoe komt die bevrijder daar?’ vraagt ma verrast. ‘Hij heeft de boot van Baarslag gepakt, denk ik,’ antwoordt pa. ‘Oh natuurlijk.’

Mijn aandacht wordt afgeleid door een oranje gloed die het huis van buurman Vugteveen in zijn greep heeft. Ik hap naar adem. ‘Pa de boerderij…’ Zeg ik ademloos.
Mijn vader verstijft en het duurt even voordat hij antwoordt geeft. ‘De kogels moeten het dak hebben geraakt… Kom we gaan er heen. Misschien kunnen we helpen,’ zegt Pa.
Samen rennen we naar buiten. Het vuurgevecht van zonet heeft zijn sporen achtergelaten. Overal liggen koppels en ransels van de moffen verspreidt over het zandpad. Door de vluchtpogingen van de Duitsers zit de heg naast ons huis, die net in bloei begon te komen, vol met gaten. Mijn vader stapt met grote passen over de tassen en riemen heen en ik moet rennen om hem bij te houden. Plotseling blijft hij stilstaan en ik bots bijna tegen hem op. Hij bukt om een fiets te pakken en drukt het stuur in mijn hand. ‘Breng als de bliksem die fiets naar huis en zet hem achter in de turfschuur,’ zegt pa gehaast. ‘Maar ik wil…’ ‘Geen gemaar. Ze hebben ons er ook één afgehaald.’

Ik slaak een zucht en met de fiets aan mijn hand haast ik me terug naar huis. Zodra ik de fiets heb opgeborgen ren ik weer terug naar buurman Vugteveen. Het vuur slaat om zich heen en de hitte is schrijnend. Mijn wangen gloeien. ‘Is de fiets opgeborgen?’ vraagt pa. ‘Ja, zoals u zei in de turfschuur.’ ‘Goed.’ Buurman Vugteveen en zijn gezin staan op een afstandje naar hun woning te kijken. Ze zijn gelukkig allemaal ongedeerd, maar dat geldt niet voor hun huis en spullen. Zwarte rook kringelt omhoog en staat in contrast met de hagelwitte wolken. Ik loop iets naar achteren, omdat de hitte ondraaglijk wordt.

De brug over het kanaal in de Jan Weitkamplaan – Hoogenweg werd ook in 1940 al opgeblazen. Toen door Nederlandse troepen om de Duitse opmars te vertragen. -Bron; Historische vereniging Hardenberg e.o.

‘Kom we kunnen hier niets meer doen,’ zegt pa. We besluiten om naar de opgeblazen brug te gaan. Er zijn al veel mensen bezig de brug over het kanaal te repareren, zodat de bevrijders erover kunnen. Ook de onderduiker, ma en mijn zus zijn er al. Er worden telefoonpalen gebruikt om de brug aan te leggen, maar net als wij aankomen en mee willen helpen klinken er kreten.

‘Er komen moffen uit Hardenberg!’ Mijn hoofd schiet naar links en op de doorgaande weg zie ik in de verte een paar fietsers aankomen. Ze dragen grote geweren bij zich met de loop op ons gericht. Aan de andere kant van het kanaal maakt ook de pantserwagen zich gereed om te schieten en bij de brug ontstaat paniek. Iedereen rent een andere kant op om dekking te zoeken. Mijn zus en ik kruipen tegen de buitenmuur van de boerderij van Hutten, die vlak naast de brug staat. In het tumult zijn we pa en ma kwijtgeraakt. Er klinken schoten en we krimpen in elkaar.

Vanachter de muur zie ik dat er een bevrijder via het schip van Baarslag naar de overkant van het kanaal weet te komen en met zijn geweer door de weilanden struint richting de op hol geslaagde moffen. Opeens houdt de pantserwagen op met vuren en horen we geschreeuw. Enkele minuten later zien we de moffen voor de bevrijder uit lopen richting de boot van Baarslag. Ze worden naar de overkant van het kanaal gebracht en verdwijnen in één van de loodsen van meneer Vinke. Voorzichtig komen de mensen weer tevoorschijn, maar er wordt besloten dat het te gevaarlijk is om de brug af te maken. Zeker als we zien dat de pantserwagen verderop aan het kanaal het huis van de familie Lambers onder vuur neemt en ook hier nog moffen tevoorschijn komen.
In de avondschemering lopen we terug naar huis. In de verte klinken schoten uit Hardenberg. Ik hoop dat deze avond de laatste avond is dat we gespannen aan de keukentafel zitten. Angst hebben door overvliegende vliegtuigen of het zomaar binnenvallen van soldaten in ons huis.

Vandaag konden we de bevrijding waar we al sinds het begin van de oorlog naar verlangen ruiken. Morgen kunnen we hem hopelijk aanraken, vasthouden en nooit meer loslaten.

Ellen Hamberg
Geschreven op basis van herinneringen van haar opa Freek Hamberg, die destijds aan de Kanaalweg West woonde.